Nu het eindelijk weer mag, snakken we naar koffie op een terras. Helaas is er nergens een terras te bekennen, wel een McDonalds waar een hele sliert mensen voor staat. De koffie wordt gebracht en uit armoede ploffen we neer op een oncomfortabel betonblok met uitzicht op een parkeerplaats. Een zenuwachtige tachtiger stapt van haar fiets en vraagt ons de weg die we zelf ook niet weten. Ze woont hier pas en is een beetje in de war. ‘Door die corona heb ik nog helemaal geen contact kunnen maken. Alles is dicht en door die mondkapjes herken ik mijn nieuwe buren niet eens’, zegt ze. We maken een dankbaar babbeltje. We doen ons ding, rijden wat rond en vinden aan het eind van de middag alsnog een terras met een wel heel toepasselijke naam. Hoera, precies wat we zoeken! ‘Doe ons maar een biertje, wijn en bitterballen.’ ‘De bitterballen zijn op en over een half uur gaan we dicht’, zucht de eigenaar. Zijn voorhoofd is nat van het zweet en over zijn forse buik spant een groezelige polo. Even later ligt onze bestelling in diggelen op het terras; er stond een stoelpoot in de weg. De man sloft mopperend naar binnen, doet een nieuwe poging en plant naast het bier een wijnglas op tafel. ‘Er zit geen wijn in’, zegt E. droog. ‘Vergeten’, zegt de man die zo uit een toneelstuk lijkt te zijn weggelopen. Dan komt hij terug met wijn en bitterballen (dus toch!). Naast ons proberen twee meiden hun gezicht in de plooi te houden. Dat mislukt schromelijk.