‘Ik heb Jezus gered’, zegt ze hikkend van het lachen maar tegelijkertijd verontwaardigd over zoveel heiligschennis. Want Jezus lag in de container. ‘Hij had geen handen meer, maar ik heb hem er toch maar uitgehaald. Ik zei nog tegen Piet, houd jij mijn benen even vast dan duik ik in die bak. En ja hoor, gelukt. Maria heb ik niet meer kunnen redden want die lag helemaal aan stukken onderin, maar Jezus staat nu op een mooi plekje in de tuin.’ De lachsalvo’s daveren door de ruimte. We zijn met z’n vieren onderweg naar Delft. Onderwerp van gesprek: de emotionele waarde van voorwerpen. Oftewel wat voor de een geen cent waard is, is voor de ander een reden om te koesteren. En dus bewaren we kindertekeningen, oude treintjes, boeken, een haaientand en een zelfgemaakt tafeltje. Maar niets heeft eeuwigheidswaarde. ‘Onze kinderen donderen straks alles in de afvalcontainer, inclusief Jezus’, beaam ik grijnzend. ‘Maar hoe waren wij zelf? Die afzichtelijke eiken kast en dat zelf geborduurde schilderij kwamen er bij mij ook niet in.’ Voor mijn geestesoog verschijnt een briefje van een nogal uitgesproken vriendin met daarop de tekst: ‘Bedenk als je mijn spullen in de grijze bak mietert, dat je een deel van mijn leven wegsmijt. Voor mij hadden die dingen waarde, ik heb ervoor gewerkt en gespaard. En je hoeft geen foto van mij in de kamer te zetten, want dat deed je vroeger ook niet.’ Daar moet ik nog eens over nadenken. Het is tijd voor een kop koffie.