We lopen over de drie kilometer lange Zuidpier van IJmuiden. Het waait flink, maar niet zo hard dat we er niet op mogen. Af en toe springen we opzij omdat grote golven met woeste kracht over de pier slaan. Aan de zuidzijde ligt een breed strand waar windsurfers hun kunsten vertonen, aan de noordzijde nog een pier. De Zuidpier fungeert als golfbreker. Zo kunnen de schepen veilig van en naar de sluizen varen. Het is een magnifiek gezicht. Een zandzuiger diept de vaargeul uit en een vrachtschip koerst de Noordzee op. Een politieboot scheurt er met een bloedgang achteraan. Is er iets mis? De politieboot vaart langszij en de rest is giswerk. Ik neem mij voor om de volgende keer een verrekijker mee te nemen. Naast wandelaars, vogels en fietsers zijn er vissers. Stuk voor stuk in zichzelf gekeerde mannen, met verweerde koppen en dikke oliejassen. Ze hebben hun karretjes met visspullen naast de enorme basaltblokken geparkeerd en turen intens naar hun lijnen. ‘Mogen we iets vragen?’ Een afwijzende blik. We proberen het bij de volgende. Die heeft net een vis gevangen. ‘Een gulletje’, legt de man uit. Hij legt de spartelende vis naast de meetlat. ‘Goed van maat’, zegt hij. ‘Ligt hij vanavond op uw bord?’ ‘Of in de vriezer’, antwoordt de man en hij kijkt demonstratief naar zijn hengels. Het gesprek stopt. Op het strand stuiten we op een heel ander soort vis. Zijn betonijzeren buik zit vol met plastic flesjes. Het begint te regenen. Tijd voor een warme hap.