By Nel

Jip

Jip

‘Jip, Jip, kom hierrrr!’ Er volgt een hele serie vloeken die ik hier niet zal vermelden omdat ik dan vast van Facebook word geknikkerd. Jip, groot, donkerbruin en door het dolle heen, neemt de benen. Of beter gezegd: de poten. Verbijsterd kijk ik naar mijn rugzak, waar hij even tevoren is ingedoken om er mijn goddelijk broodje met zakje en al uit te jatten. We zitten op een met mos bedekt plekje langs een smal paadje in de duinen en buigen ons over een ingewikkelde puzzel. Klaarblijkelijk hebben we een rekenfout gemaakt, want er moet hier ergens een code op een paaltje staan maar die is in de verste verte niet te vinden. ‘Zullen we eerst maar een broodje en koffie doen? Wie weet krijgen we een briljant idee’, stel ik voor. ‘Lekker’, zegt mijn schoondochter, die ons rekenwerk voor de vierde keer onder de loep neemt. Ik pak mijn rugzak en een seconde later zit ik zonder broodje. Voordat ik mijn stramme lijf overeind heb gehesen, is Jip al meters verder. Er is geen beginnen aan, hij is veel sneller dan ik. De hondenuitlaatster, die nog minstens tien andere honden onder haar hoede heeft, foetert hem uit maar daar trekt het speelse beest zich niks van aan. Hij heeft zijn buit al binnen. ‘Hier heb je nog een stukje van het zakje’, zegt de hondenuitlaatster droog. ‘Maar je broodje is weg.’ En dan loopt ze door. Zonder blikken of blozen en zonder een excuus, wat we eigenlijk best raar vinden.