Ik hang met N. aan de telefoon. Ze is ruim een half jaar weduwe, ging naar de huisarts voor een vastzittende hoest, foto gemaakt, zit er iets in haar lijf wat er niet hoort te zitten. In plaats van op vakantie gaat ze nu de onderzoeksmolen in. Terwijl we praten over het in bedwang houden van je angsten en je pas druk maken als je echt weet wat er aan de hand is, smoor ik nog net een opkomende gil. Belle, onze hoogbejaarde kat, hangt met haar kop naar beneden op de vensterbank. Het zal toch niet?? Drie tellen later haal ik opgelucht adem. Dit soort rare streken haalt ze tegenwoordig vaker uit en elke keer schrik ik mij de tandjes. Ze is zo mager als een lat, schuifelt met stijve heupen de kamer door en maakt ongecontroleerde bewegingen. Ze gaat óf in de zon óf in de open haard liggen en duikt zodra ik thuis ben bovenop me. Toch oogt ze comfortabel. Ze eet, drinkt, poept en plast en lijkt nergens pijn te hebben. We hebben haar al tig keer palliatieve zorg gegeven, maar elke keer komt ze weer overeind en kijkt je aan met zo’n blik van: ‘wat zeur je nou, ik ben er toch nog?’ Ik zeg niks tegen N., want sommige zaken passen gewoon niet. Overigens ben ik ervan overtuigd dat ook N. negen levens heeft. Dus duim ik dat de uitslag meevalt, dat ze over een tijdje alsnog op vakantie kan en dat ze net als Belle héél oud wordt.