De zes herten duwen om het hardst. De perenschillen vallen overduidelijk in de smaak. Het druilt fijne regendruppels, maar koud is het niet en de oranje herfstbladeren houden moedig stand. Bij de kinderboerderij knalt een jongen dansend als een voetballer en onder het toeziend oog van een opzichter een toren van gekleurde blokken in elkaar. ‘Blijkbaar is dat zijn idee van opruimen’, zegt een passerende vrouw goedmoedig. Ze heeft grijs haar, vriendelijke ogen en in elke hand een wandelstok. Die stokken maakt dat ze weer veilig de straat op kan, want hoewel ze sportief oogt is haar tred onzeker. Toen ze twaalf jaar geleden een beroerte kreeg bleek ze een aandoening te hebben waardoor de druk in haar hoofd oploopt, met alle gevolgen van dien. Om zo fit mogelijk te blijven gaat ze naar de sportschool en loopt ze dagelijks haar rondje. Ze vertelt over haar tijd in Engeland, toen ze nog hele dagen kon lopen. ‘Dat is dus zomaar voorbij’, zegt ze met weemoed. ‘Maar bij de pakken neerzitten heeft geen zin. Als ik mezelf hoor zeuren dan denk ik aan mijn kleinzoon. Die is met een open rug geboren en zit in een rolstoel. Het is een heerlijk joch.’ Ze kijkt mij onderzoekend aan. ‘Eigenlijk vertel ik mijn verhaal zelden, maar het is fijn om het even te delen.’ We zwaaien elkaar uit. Wat als we elke dag een praatje maken? Als we niet langs elkaar heenlopen, maar oprechte belangstelling tonen? Zou de wereld er dan anders uitzien?
Niet bij de pakken neerzitten
