‘Kom je naar ’t Handwerkhuis?’, vraagt ze. ‘Want als we het over geluk gaan hebben, is dat mijn geluk.’ Het is nat en guur in Spakenburg, maar dat lijkt haar niet te deren. Els van Diermen-Beukers (77) heeft het druk. Bij binnenkomst is ze in gesprek met twee in klederdracht gestoken dames uit Staphorst. De zaak ligt boordevol stoffen, wol, garens en borduurpakketten. Stoffen met opvallende prints die ik herken van de Spakenburger klederdracht. Ook Els is in klederdracht. Zes dagen in de week is ze in de zaak en soms ook nog ‘s avonds. ‘De avonden gebruik ik om op te ruimen. Dat is lekker ontspannen. Bovendien heb ik dan overdag alle tijd voor mijn klanten.’
Vijfenveertig jaar geleden stapte ze naar de bank voor een lening. Ze was lerares coupeuse, had een fascinatie voor stoffen en wilde een eigen winkel beginnen. Maar ze ving bot. ‘Een vrouw met drie kleine kinderen dat wordt niks, dachten ze bij de bank. Maar dan kennen ze mij niet.’ Ze begon een marktkraam en kreeg de financiën voor haar bedrijf rond met hulp van haar vader. Ze heeft iets ondeugends over zich. ‘Hier in het dorp noemen ze mij Goudelsje. Ik vind die naam leuk, want wat ik doe voelt als goud. Toen ik jong was lag de focus op het draaien van de zaak. Maar met het ouder worden ga je anders naar dingen kijken. Overigens had ik dit nooit kunnen doen zonder de onvoorwaardelijke steun van mijn man. Mijn geluk zit ‘m vooral in het omgaan met mensen. Ik vind het geweldig als ik hen kan helpen met welke vraag dan ook. Tegelijkertijd moet je ook een beetje van jezelf houden. Anders hou je het niet vol.’
De vitale Spakenburgse is van huis uit gereformeerd vrijgemaakt. Zondags gaat ze twee keer naar de dienst. Gebed en geloof bieden hoop en vertrouwen. Maar zomaar iets accepteren is er voor haar niet bij, ze is ook kritisch. Over de plaats van de vrouw bijvoorbeeld. ‘Van oudsher zijn in dit soort vissersdorpen de vrouwen zeer krachtdadig’, vertelt ze. ‘De mannen waren lang op zee en dus moesten ze alles zelf doen. Je moet ze dus wel ruimte geven en mogelijkheden bieden.’
En hoe zit het met die klederdracht? ‘Dat is mijn identiteit. Ik voel mij er gewoon lekker bij. Als ik op vakantie ben of als het heel erg warm is, heb ik wel eens iets anders aan. Maar verder niet. Bovendien heb ik zonder deze dracht het gevoel dat ik in pyjama loop.’ Het ziet er fantastisch uit. Vooral de kraplap, de stijve kap die ze over haar schouders draagt is schitterend.
De winkelbel gaat. ‘O help, vergeten af te sluiten’, zegt ze. En ze loopt naar voren. Er staat een jonge man. Hij heeft een vraag over een kussen dat niet lekker ligt. Of ze het kan verhelpen, want nu krijgt hij steeds een zere nek. Als ze hem na een tijdje uitzwaait en de deur achter hem op slot draait schiet ze vol. ‘Deze jongen heeft een beperking en ik word zo blij van zijn stralende lach.’
Smakelijk dist ze een aantal verhalen op. Over een oude dame die niet meer wist hoe je een armsgat in een truitje moest zetten en over broeken die eindeloos werden opgelapt. ‘Het is gewoon fijn als je iets voor een ander kunt betekenen,’ zegt ze eenvoudig. ‘Natuurlijk moeten mensen ook begrensd worden. Ze kunnen niet alles vragen. Maar er kan veel.’ Ze vertelt hoe haar moeder vroeger aardappelen naar een arm gezin bracht. ‘We hebben er net voor gebeden’, zeiden die mensen. Weer ontroert het haar. ‘Ik wil mensen graag iets meegeven. Als dat lukt ben ik gelukkig. En hoe fijn is het dat ik dit op deze leeftijd nog kan doen?
Op 18 december 2019 gepubliceerd in het Noordhollands Dagblad.