Niet die jonge fatbiker die alleen oog heeft voor zijn vriendinnetje en me bijna van de sokken rijdt maakt mij kwaad, maar het krantenbericht uit Bloemendaal. Daar vechten buurtbewoners de komst van een hospice aan. Een mooi huis in een ruime tuin, omzoomt door hoge heggen met plaats voor zes ernstig zieke mensen. Prachtig, zou je denken. Maar nee, een kleine groep buurtbewoners ligt dwars. Stel je toch eens voor dat je een terminale patiënt ziet rondwandelen, een rouwauto ziet rijden of je (klein)kinderen iets moet vertellen over de dood. Vooral dat laatste argument vind ik onbegrijpelijk.
Opa Nico die doodgaat, een ongeval, een huisdier dat overlijdt, een moeder die ernstig ziek is, soms is de dood dichtbij, soms ook niet. Maar elk kind wordt er ooit mee geconfronteerd en zolang wij de verhalen niet uit de weggaan leren ze daar op een natuurlijke manier mee om te gaan. Nee, doodgaan is absoluut niet leuk. Het is ontzettend verdrietig. Dan moet je vaak heel erg huilen, schrijf je een songtekst, brand je een kaars, teken je een regenboog en stel je vragen als: wat gebeurt er als je dood bent? Dan zijn er volwassen om je heen die je vragen proberen te beantwoorden, je troosten, je de ruimte geven om je verdriet te uiten en je laten zien hoe je straks weer verder kan. Dát is hoe je kinderen helpt. Dát is wat je ze meegeeft op de weg naar volwassenheid. Wie weet kan ook het groepje buurtbewoners iets van deze levenslessen leren?