Het was te verwachten dat het een bizarre week zou worden. De berichten waren niet bij te houden. Verbijstering en onmacht voerden de boventoon. Het was een achtbaan en wij renden naast de karretjes in de hoop ze op de rails te kunnen houden. We probeerden ons te focussen. Er moesten boodschappen worden gedaan, maar in onze hoofden was het een gestuiter van jewelste. A gooide haar huis- en autosleutels samen met de elektrische tandenborstel in de bak met klein chemisch afval. Stadswerk was zo vriendelijk om de bak ondersteboven te keren. Zes uur later waren de sleutels terecht. Overdag pasten we op de kleinkinderen, ‘s nachts werkte ik aan mijn tekst voor een afscheid. Tijdens de uitvaart miezerde het. Er waren honderden vrienden en bekenden, sommigen in een rolstoel. De zijne stond naast zijn kist. Er werden lichtfakkels afgestoken en er waren broodjes kroket. Intussen ging het leven gewoon door. De katten kotsten alles onder, de regen veroorzaakte een huis vol modder, de printer stortte in en bij het wegbrengen van een boek raakte de motor van mijn auto oververhit. ‘Wat een prutweek’ foeterde ik, terwijl ik naar de man keek die onder mijn motorkap dook. Even voelde ik mij in de overtreffende trap zielig. Maar dat was snel over. Ervaringen als deze doen je beseffen dat veel dingen relatief zijn. Je kunt bij de pakken neer gaan zitten of besluiten om verder te gaan. Vanmorgen scheen de zon. Onder het slaken van luide kreten scheurden drie jongetjes om beurten keihard door een gigantische plas. De modder zat in hun oren.
Prutweek
