We moeten iets in Grootebroek halen en belanden op de markt die midden op het triest aandoende winkelplein een plekje heeft veroverd. Druk is het niet en bovendien begint het te miezeren. Eerst maar een kop koffie in het eethuis. Tot onze verbazing krijgen we er een advocaatje bij. ‘Skoftig lekker’ zeggen ze in het West-Fries. Al lepelend word ik teruggeworpen in de tijd. Verjaardagen van mijn ouders waar ooms en tantes aan de citroen- of bessenjenever zaten, waar vruchtenbowl werd gemaakt en likeurglaasjes rondgingen gevuld met advocaat en een toef slagroom. Waar naast het schaaltje met de pinda’s, een bekertje met sigaretten en een zwaar verzilverde tafelaansteker stond. Waar men aan het eind van de middag lichtelijk aangeschoten naar huis ging. Het waren hardwerkende mannen en vrouwen die grote gezinnen onderhielden, want als er te weinig kinderen kwamen kwam de pastoor zondags informeren of alles wel in orde was. ‘Mijn moeder kreeg geen lintje, maar wel elk jaar een kindje’, was een toepasselijk gezegde. Dus werd er eindeloos gewassen, gestreken en gekookt, gingen we één keer in de week in de teil en kreeg mijn moeder voor haar verjaardag nieuwe theedoeken.
Als ik opschrik uit mijn gemijmer is het droog geworden. We laten het eethuis achter ons, kopen op de markt hummus en olijven, bewonderen het bevrijdingsmonument en rijden verder door het West-Friese land waar stolpboerderijen dromen over vervlogen tijden en vrolijke uithangborden laten zien dat bedrijven alles uit de kast halen om op een zo goed mogelijke manier te overleven.
Skoftig lekker
