Woelen, woelen en nog eens woelen. Ik lig wakker van een klunzige opmerking die ik heb gemaakt. Waarom vergeet ik al die zinvolle, troostrijke woorden en onthoud ik nou net die ene opmerking?
Soms liggen de juiste woorden op een andere planeet. Wil je wel, maar lukt het niet. Sta je met je mond vol tanden. Laat je het moment voorbijgaan. Denk je dat de ander er niet op zit te wachten. Maak je een domme opmerking omdat je nu eenmaal geen heilige bent. Kunnen zelfs heiligen de kluts kwijt zijn.
Huisarts Rinske van Goor introduceerde in de Volkskrant het woord trooststuntel. Hoera, een lotgenoot! Ook zij voelt zich soms een troostkluns. Zal er een cursus of praatgroep voor zijn? Hoe zien die juiste woorden er eigenlijk uit? Hoe peil je waar iemand behoefte aan heeft als een warme handdruk, knuffel of omarming bij al die rondfladderende virussen ongepast is? Een hart onder de riem steken is makkelijker gezegd dan gedaan. Zet ’m op, hou je taai, veel sterkte, het zijn allemaal gemeenplaatsen, die ook nog eens totaal verkeerd kunnen uitpakken.
Nu ik toch de slaap niet kan vatten, pak ik een boek. Geloof het of niet, na vier bladzijden stuit ik op de volgende scène. Twee jongetjes zitten aan de waterkant. De een breekt luid snikkend stukjes van een tak af om ze daarna in het water te smijten. Zijn vriendje wil hem dolgraag troosten, maar weet niks te zeggen. Stilletjes gaat het vriendje op zoek naar takken.
Ik leg mijn boek weg en droom over die twee jongetjes die elkaar zonder woorden zo goed weten te vinden.