Op de oever staan twee geheel in het zwartgeklede meiden van een jaar of vijftien. Strakke jeans, sneakers en blote enkels. ‘Er zouden kleine diertjes in dit water moeten zitten, maar ik zie ze helemaal niet’, zegt de langste van de twee. Aan haar hengel hangt een net met daaronder een flesje. Ook haar klasgenoot staat driftig met een netje te zwaaien. Een meerkoet zit te midden van allerlei aangewaaide rommel op haar nest en houdt de bewegingen van de meiden nauwlettend in de gaten. Een eindje verderop staat een witte box met watermonsters geflankeerd door een klembord met aantekeningen. De langste slaakt een diepe zucht en kijkt met een vies gezicht naar het flesje. Een paar blonde haarlokken wapperen uit haar capuchon. ‘Pff. Ik snap niet waarom ik niks zie. Het water is hartstikke schoon. Verderop zaten wel beestjes’, zegt ze geprikkeld. ‘En vanmorgen regende het ook nog. Leuk zo’n veldonderzoek. Staan we hier voor joker in de kou. Wat een gekut.’ De meiden overleggen of ze nog een nieuw monster zullen nemen. Nog even en ze moeten terug naar school om hun bevindingen uit te werken. Ik wil nog roepen dat die beestjes natuurlijk alleen onder de microscoop te zien zijn, maar houd wijselijk mijn snater. Want of het nou het beoordelen van een watermonster is of het schoonmaken van de gracht, het is hun feestje. Thuis scrol ik door wat oude foto’s en vind daar een bankje met een ander soort monsters. Goed dat ze die niet aan hun hengel hebben hangen.
Veldonderzoek
